juli 02, 2005

Aalscholvers

In de stad zie je de aalscholver zelden. Buiten Gouda kom je hem vaker tegen. ’s Winters meer dan in het zomerseizoen. Meestal zie je er maar één tegelijk. Bij strenge vorst drijft hij eenzaam in een wak, enigszins verweesd tussen snaterende smienten, kijvende meerkoeten en nerveus draaiende zwanen. Maar nu zijn er meer. Althans in de buurt van Gouderak, want daar hebben zij een broedkolonie.
Vanaf nieuwjaar arriveren daar vogels om de beste plekken in de bomen voor zich op te eisen en om, wanneer ze alleen zijn, een geschikte partner te veroveren. Veel vogels die je nu ziet, hebben ter hoogte van hun ver naar achteren geplaatste poten een witte vlek in het verenkleed. Dat zijn, vermoed ik, de broedse vrouwtjes. Die opvallende ruitvormige vlek is natuurlijk handig voor de herkenning van een geschikt paarexemplaar en misschien ook wel opwindend voor soortgenoten. Misschien is het zelfs de plek waar het mannetje zijn poten moet plaatsen voor de daad. Ik fantaseer maar wat. Kijken is projectie, bedoel ik.
Hoe kom je als Gouwenaar bij deze kolonie? Heel eenvoudig. Je fietst over het eerste ophaalbruggetje langs de Schoonhovenseweg de Gouderakse Tiendweg op. Je peddelt een kilometertje of vijf en je bent er. Ter hoogte van Gouderak zie je rechts een bosperceel dat vorig jaar voor publiek is opengesteld en dat de Stolwijkse Boezem heet. In de zomer kun je daar ’s morgens vroeg betoverende concerten beluisteren, maar verder valt er niet heel veel te beleven. Nog iets verder ontwaar je het tweede langgerekte bosperceel dat zich uitstrekt naar de dijk. Boven dit bos cirkelen een paar aalscholvers. Dáár, daar zitten ze, de schollevaren, de waterraven, de stinkers met hun koolzwarte veren, hun lange snavel met het loodrecht naar beneden gebogen, vervaarlijke haakpuntje.
De beesten zijn het beste te zien vanaf een bruggetje of weiland even verderop. Nu de bomen nog kaal zijn, heb je volop uitzicht op de nesten en op de ongezonde, witgescheten takken en stammen eronder.
Wat er te zien valt? Ach, ze gaan eens verzitten. Ze vechten eens een burenruzietje uit. Ze vliegen eens op. Het blijven vogels. Met een verrekijker valt er misschien meer te ontwaren, maar die heb je natuurlijk niet bij je. Straks, laten we zeggen begin juni, als de jongen vliegonderwijs hebben genoten en als een brutale Gouderakker tegen de avond zijn hond uitlaat in het belendende weiland, vliegt de hele kolonie als één man op en cirkelt elk gezin een kwartier lang statig boven het eigen nest. Dan besef je pas hoeveel er zijn.

april 2004