juni 20, 2005

Waterlinie

Met bemodderde schoenen op de grasdijken van de Wiericke glibberend springt mij de zomer van '72 in gedachten. Die van 1672. Voor mijn geestesoog klotst water tussen de Enkele en de Dubbele Wiericke. Driebruggen met zijn idiote verenigingsgebouw? Water! De druk bereden spoorlijn? Water! Water om het leger van de Fransen tegen te houden. Lodewijks handlangers, de bisschop van Keulen en de koning van Munster, trekken brandschattend door Overijssel en Drenthe. Engeland houdt de vloot bezig op zee. Lodewijks hoofdmacht is na het oprollen van de Gelderse IJssellinie genaderd tot aan de overkant. De Fransen moeten gedacht hebben dat zij Holland al in hun zak hadden, anders begrijp ik niet waarom zij er zo lang over hebben gedaam om hier te komen. Pas een paar weken geleden dwong Jan de Witt de boeren om mee te werken aan het onder water zetten hun land. Als ze sneller waren geweest hadden de Fransen gemakkelijk kunnen doorstoten. Het gebiedje tussen de twee Wierickes is smal, want Gouda heeft zich altijd verzet zich tegen verbreding.
Zal de Fransoos zich door dit beetje water laten tegenhouden? Rukt hij niet op over een dijk van de Oude Rijn? Waarschijnlijk niet, want daar ligt de schans, logischer is dat hij langs de IJssel komt. Ik kijk naar de huisjes van Hekendorp die boven het water uitsteken. De Fransen moeten gemakkelijk het frĂȘle wipwatermolentje kunnen zien waar ik sta. Wachten ze tot er ijs ligt? Dan kunnen ze nog even wachten. Als ze dat doen, begrijpt Oostenrijk misschien nog op tijd welk gevaar een al te machtig Frankrijk inhoudt.
Ik glibber verder over de bemodderde dijk, mijn ogen angstig op de andere oever gericht. O, konden we die akelige Jan en Kees de Witt eens aan stukken scheuren! Ze vrolijk lynchen om ieder met een pink, een teen, een tong, een neusje naar huis te rennen! Met een sliertje darm zou ik al tevreden zijn. Leve Oranje.
Bah, daar is die hond weer. Weg hond, weg met je smerige slijkpoten.

oktober 1998