juni 19, 2005

Varkenmarkt

Vroeger was de Goveka spannender dan nu. Van buitenaf tenminste. Je gluurde door de kieren van de rietmatten om een glimp op te vangen van het beestenspul en zocht een klandestiene opening in de omheining. Eenmaal binnen de afrastering viel het spektakel tegen. Landbouwmachines, klaaglijk geloei en verraderlijk glad, volgescheten stro, maar nergens de wreedheid van de varkenmarkt. Eigenlijk was er op normale donderdagen meer te beleven. Hoogzwangere zeugen, jonge beren, ja zelfs biggen van een paar weken oud kregen er met rottingen van langs om hun speklaag te beoordelen. Toeristen staarden verbijsterd naar de stront aan hun schoenen en wisten niet waar zij heen vluchten moesten als een knorrend transportje achter ze aanzat. Met één been op de rand van een hok riepen mannen in stofjassen, hun stokken aan de arm, onverstaanbare boerse woorden naar elkaar, handjeklappend, een straal tabakssap fluimend en onder hun petten krabbend tot ze zachtjes hun laatste prijs zeiden en stilvielen, met of zonder handdruk en klapjes op de bovenarm. Op gewone donderdagen was er het paniekerige gillen-boven-alles-uit van varkens die een stalen kram door hun snuit gejaagd kregen. Met de wekelijkse veemarkt vergeleken was de Goveka tam.
Bovendien was er aan het slot van mijn normale donderdagse rondgang het restaurant. Opzij gestoten door obers, voorgeduwd door klompklossende boeren ontrolde zich vanuit een dikke sigarenmist die onvergetelijke film van rode koppen, uit dikke portefeuilles papiergeld aftellende handelaren en in brandewijn met suiker roerende, een onverstaanbare streektaal uitstotende, gesticulerende buitenlui. Struikelend over klompen en neergesmeten stokken zoog ik wekelijks het verhitte tafereel in dat alles tartte wat ik kende van de menselijke soort. Boerse welgedaanheid, overslaande stemmen, stront, alcohol, koffie, erwtensoep, dikke rook, dampende, dialect loeiende lijven. Het wekelijkse standje omdat ik te laat was voor het middageten deerde mij niet in het minst.

mei 1998