juni 13, 2005

Rondvaart

'Varen, varen, over de baren. Varen, varen over de zee...' Waar hij ze vandaan had, die oubollige liedjes, joost mag het weten. Stonden zulke versjes nog altijd op het repertoire van de Leidse Sleuteltjes? Beschamend was het. De route naar de Reeuwijkse Plassen had al weinig goeds voorspeld. Het commentaar van de schipper bij bruggen en gebouwen was doorspekt geweest van zouteloze grappen. Iedereen keek treurig.
Bij de sluis in de Breevaart en in de nauwe bocht bij Het Witte Paard, daar waar de schipper luid mopperend botste en nog een keer botste en terugsteken moest, probeerde hij met felle kritiek op de autoriteiten zijn gebrek aan stuurmanskunst te maskeren. Hij wekte enkel meewarigheid. De schipper probeerde zijn jammerklachten tegen het stadsbestuur, het waterschap, de regering te verpakken als wrange leut, de uitwerking bleef averechts. De schipper zijn gal boeide al evenzeer als zijn grapjes. Gegeneerd keek iedereen opzij.
Op de Reeuwijkse Plassen bereikte het opgeklopte plezier van ons vaartochtje zijn hoogtepunt. De commentaarstem van de rondvaartschipper viel weg. Hij had het aantal plassen vermeld. Hij had de namen van de watervlakten genoemd. Hij had gewezen op de lokeenden voor de jacht. Zijn taak zat erop. Hij zette muziek op.
Hard en kinderachtig, blikkerig en ongepast schalden de versjes over het water. Iedereen die zich door het bord aan de Blekerssingel had laten verleiden tot een tochtje met de vrolijk gepavoiseerde schuit zat nu met schaamrood op de kaken, te kijken naar... ja waarnaar? Naar je medepassagiers? Dat was te pijnlijk. Voor hen en voor jezelf. Naar de omgeving? Dat was al even penibel. De natuur, het water, het riet, de zon, de vogels, de verre zeilers - al wat we verstoren konden met onze stinkende, schallende boot verstoorden we. De enige mogelijkheid was je naar binnen te keren. Of, zoals mijn vriendinnetje en ik deden, met een geliefde te ginnegappen en stiekem te vrijen. Uit verliefde onrust en gekkigheid waren wij aan het tochtje begonnen, de kinderlijke muziek dreef ons terug in onze rol, maakte van ons samenzweerders tegen de wereld en het rondvaartwezen. De hele verdere weg, tot bij de aanlegplaats in de stad terug, zeker drie kwartier lang, bleef de muziek tetteren. Overal waar je langskwam, de Breevaart, de Karnemelksloot, de Blekerssingel - je kon alleen maar bidden dat niemand van de geƫrgerd opzij kijkende fietsers en voetgangers je herkende. Iets anders kon je niet: bidden en je hand verleggen.

mei 1997