juni 26, 2005

Onder de brug

Een tijdlang zaten onder de brug over de Mallegatsluis bijna dagelijks schooljongens. Ze rookten sigaren. Als zij vertrokken, vond je behalve peuken drankblikjes en snoeppapier. Ze hadden hun holletje achter de schuur van de brugwachter. Daar was slechts beperkt ruimte om te zitten, ze moesten kruipen om er te komen. Soms liep je langs ze heen zonder ze op te merken. Dan schrok je als er één kuchte.
Maar zoals dat gaat met jongens van vijftien of zeventien vervuilden zij hun nest zo ernstig, dat het er op den duur niet prettig meer toeven was. Af en toe wroetten zij ijsselsteentjes los om in de rivier te werpen en uit het zand dat overbleef staken na verloop van tijd talloze blik-lipjes en glasscherven. Op een gegeven moment werd de rommel de brugbeheerder of wie maar over het plekje gaat te gortig. Het stukje waar de jongens zaten werd geasfalteerd.
Kort daarna trof ik een beschadiging aan in het asfalt en was er een racistisch leus op de wand gekalkt, maar vervolgens ontwaarde ik er geen spoor meer van de jongens. Wel lagen een paar weken later op de kademuur van waaraf je over de IJssel uitkijkt natte fluimen en stonden op het graniet met viltstift secuur obscene woorden en meisjesnamen gecalligrafeerd.
Tegenwoordig zitten bij de onderdoorgang van de brug op het muurtje dat uitkijkt over de IJssel meestal twee jonge Marokkaanse mannen met een gezinsfles cola. Eén lacht het goud in zijn mond bloot. Terwijl hij wijst naar de heuvels van de asfaltcentrale, naar het wuivende riet tegen de dijk aan de overkant, naar de reiger op een meerpaal bij de chemische fabriek en naar de verre polder, verhaalt hij over uitzichten in zijn geboorteland. Onvermoeibaar vertelt hij over het zand en de metaalwinning in zijn geboortestreek, over goederentreinen en afvalbergen, over door mijnstof verkleurde mensenhuid.
Als het donker of koud wordt, bestijgen de mannen een brommertje en beklimmen mijn vriendin en ik het geïmproviseerde houten trapje dat niet is weggehaald na de Havenstaddagen. Wij bukken ons voor de rioolbuis en de rand van het brugdek en vervolgen onze weg langs de duistere plek die naar teer geurt. Nog steeds geen sigaar.

december 1999